作者Twinggy (拒絕感情,因為害怕心痛)
看板Language
標題[荷蘭諺語]
時間Wed May 24 04:28:01 2006
[Spreekwoorden]
Ellis Kooijman en Koen Beurskens 2002
Er zijn veel spreekwoorden en gezegden die te maken hebben met of afkomstig
zijn van de scheepvaart of andere water-zaken. Hieronder staan ze. We hebben
helaas nog geen methode gevonden om ze te ordenen.
Achterbaks = deed niet openlijk mee (komt van bakboord).
Het admiraaltje van de buurt = haantje de voorste, de voornaamste.
Iemand afschepen = hem onverrichterzake wegsturen, hem onder een mooi
voorwendsel kwijt zien te raken.
Iemand aftuigen = zijn gebreken in 't licht stellen, hem scherpe verwijten
maken, iemand een pak slaag geven (komt van schip aftuigen).
Iets afwimpelen = iets niet door laten gaan. Een zeeslag eindigt, als een
roodwitte wimpel gehesen wordt.
Hij zakt af = hij gaat weg zonder dat hij zijn doel bereikt heeft. De
schipper zakt af, als hij zijn schip laat afdrijven op de stroom.
Er is geen man overboord = het ongeluk valt nog mee.
Iets overboord werpen = iets wegsmijten, ergens mee stoppen.
Zijn zorgen overboord zetten
Eerst in de boot, keur van riemen = wie er 't eerst bij is, die mag kiezen.
In 't huwelijksbootje stappen = trouwen.
Zijn hartstochten bot vieren = vrij laten uitvoeren (zeevaart: bot = veelheid
kabel als je voor anker ligt).
Boter bij de vis! = dadelijk betalen.
De almanak en de krant zijn de leugenzakken van het land (almanak geeft o.a.
voorspellingen over getijden etc.).
Hij heeft hier zijn anker laten vallen = hij heeft zich hier gevestigd.
't Is tijd, dat ik mijn anker licht = dat ik heenga.
Hij ligt voor zijn laatste anker = hij is gevaarlijk ziek.
Hij ligt voor zijn plechtanker = hij is er slecht aan toe.
Eerbied voor de wet is het plechtanker van de vrije staat = de toeverlaat,
het laatste en beste redmiddel. Het plechtanker van een schip is in
letterlijke zin het zware anker, dat in de uiterstenood het schip nog moet
houden.
Het anker der hoop = datgene waar de hoop op berust, de hoopzelf.
Hij is voor anker gegaan = hij leeft nu van zijn verdiende geld, heeft
pensioen gegeven.
Hij zit zo vast als een schip voor twee ankers = zijn zaak gaat verkeerd, hij
kan zich niet meer horen.
Beter een anker kwijt dan het schip = gelukkig hebben wij 'tvoornaamste
behouden.
Geen anker of touw kan het houden = 't loopt de spuigaten uit, 't gaat met
geweld.
Het loopt de spuigaten uit = het wordt wel heel bont. Als het water over het
gangboord binnen komt, kan het via de spuigaten weglopen.
Hij heeft averij opgelopen = hij heeft schade opgelopen.
Geen baren (golven) gaan hem te hoog, geen golf is hem te hoog = hij gaat
tegen de grootstemoeilijkheden in, hij wijkt niet voor zwarigheden.
Alle baat helpt, zei de schipper, en hij blies in 't zeil.
Ik kon geen slag aan de bak krijgen = ik kon niet aan het woord, aan de beurt
komen (bakboord).
Dat is een flauwe bak = laffe aardigheid (bak voor 't zeevolk).
Iemand van bakboord naar stuurboord sturen = van het kastje naar de muur
sturen.
De bakens zijn verzet = omstandigheden zijn veranderd.
Bakzeil halen = terugkrabbelen, zijn woorden intrekken.
Zeebenen.
Baliekluiver = een man die niets uitvoert.
Men kan niet bezeilen, wat men bestevent = men bereikt niet altijd zijn doel.
Er is geen land met hem te bezeilen = men kan niets met hembeginnen.
Daar is geen haven mee te bezeilen = met hem is niet te praten, 't is een
koppige dwarsdrijver.
We konder er Noorwegen mee bezeilen = ... (wie heeft een goede omschrijving?)
Dwarsdrijven= tegen de keer ingaan. Een schip dat dwars in de vaart ligt,
komt zelf niet vooruit en belemmert anderen de doortocht.
Hij gaat tegen de keer in = hij wil anders dan de anderen, hij gaat tegen de
stroom in.
De bezem in de mast voeren = meester zijn van de heerschappij ter zee.
Hij is binnen = (zeemanstaal) binnen de haven zijn.
Voor de boeg hebben = nog tegenkomen, meemaken.
Over een andere boeg gooien = andere keus maken.
Dat is mij tegen de boeg = dat stuit mij tegen het lijf.
Iemand dwars over de boeg gooien = tegen hem optreden.
Een kleur als een boei = rood van het blozen.
Ik zal hem eens aan boord klampen.
Daar moet je mij niet mee aan boord = daar moet je mij niet meelastig vallen.
Alles wel aan boord = wij zijn allemaal gezond, de zaak gaat goed.
Avondrood, mooi weer aan boot.
Moeilijkheden te boven komen = overwinnen, zoals een schip een hoek of een
kaap te boven (loef) komt.
Hij heeft een zware bovenlast = hij is dronken. Bij een zware bovenlast
(lading op het dek) ligt het schip wankel.
De bramzeilen bijzetten = zijn uiterste best doen. Bramzeil: het bovenste
zeil, dat alleen bij heel weinig wind bijgezet wordt.
Alle zeilen bijzetten = alles op alles zetten, de grootste inspanning
verrichten.
Eens burgemeester, altijd burgemeester = wie eenmaal een rangbekleed heeft,
behoudt zijn waardigheid. Het was volgensoverlevering ook het woord van Jan
de Lapper, die van nood in een zeegevecht kapitein was geworden. Later wou
hij slechts nog als kapitein uitvaren. En zo geschiedde.
Hij zal wel weer bijdraaien = hij zal wel van zijn driftbekomen, hij zal wel
bedaren. Bijdraaien: het schip tot stilstand brengen.
We moeten bijleggen = met minder vergenoegen dan gedacht, met weinig genoegen
nemen. Bijleggen: het reven van de zeilen en het aanbrassen van de ra's, als
men met een harde tegenwind te kampen had.
Driemaal is scheepsrecht = de derde keer gaat het eindelijk fout/goed.
't Is daar dood stroom = daar gaat niets om, er zit geen leven in. Dood
stroom: geen stroming tussen eb en vloed in.
Hij zit (als een vis) op het droge = zijn geld is op. Een schip op 't droge
zit vast op een zandbank.
Zij zaten nog op een droogje = men had hun nog niets te drinken aangeboden.
Hij zit daar hoog en droog = hij is er veilig. Letterlijk: hij zit op hoge
grond, hij heeft geen last van het water.
Zij gelijken op elkaar als twee druppels water
Dat zet geen zoden aan de dijk = dat helpt volstrekt onvoldoende.
Waar de dijk het laagst is, spoelt de vloed het eerst overheen = de armste
man lijdt de eerste last.
Eb en vloed wachten op niemand.
Van de Eems in de Dollard komen = van de regen in de drup.
De eindjes aan elkaar knopen = met moeite rondkomen (eindjes: restjes touw).
De fok opzetten = de bril opzetten.
In de fuik gelopen = in de val gelopen.
Dat heb ik in de gaten = dat heb ik al begrepen. Kluisgat: het gat in de boeg
van een schip waardoor de ankerlijn loopt.
Houd je kluisgaten open! (zelfde herkomst).
Hij verdient geld als water = in overvloed.
Zonder geluk vaart niemand wel = al ben je nog zo ijverig, je moet een beetje
geluk hebben om in de wereld te slagen.
Ergens mee opgescheept zitten = iets waar je last van hebt niet kwijt kunnen
raken. Opschepen: het schip laden.
Ieder vist op zijn getij = ieder maakt van de omstandighedengebruik, als die
gunstig voor hem zijn.
Als 't getij verloopt, moet men de bakens verzetten = flexibel zijn.
't Getij is gunstig = gunstige omstandigheden.
Zij hebben 't getij laten verlopen = het gunstige ogenblik ongebruikt voorbij
laten gaan.
't Getij wacht naar niemand.
De zaak drijvende houden = je best doen om de zaak voor ondergang te
behoeden. Een schip dat lek is, wordt drijvende gehouden door te pompen.
Zij zitten aan de grond = zij kunnen niet verder, hun zaak zitvast.
Hij voelt grond = hij voelt dat hij genoeg gegeten heeft, hij kan niet meer
op. Op het schip peilt men in gevaarlijk water hoe diep het nog is. Zolang
men geen grond voelt, kan men rustig doorvaren.
Te gronde richten = verzieken, vernielen.
Een zaak in de grond boren = te gronde richten, tot ondergang brengen.
Zeeslag: een schip in de grond boren = het doen zinken.
Te gronde gaan = failliet gaan, alles verspelen.
't Schip gaat naar de kelder = gaat te gronde.
Ten onder gaan = het niet meer redden, alles verspelen.
't Hoofd boven water houden = een zaak gaande houden ondanksgrote
moeilijkheden. Ontleend aan een drenkeling
Hij ligt op gijpen = op 't uiterste. Gijpen is het omslaan van het zeil van
de ene zijde van de mast naar de andere. Kleine vaartuigen kunnen hierdoor
kantelen en verloren gaan.
Alle havens schutten wind = elke mededinger neemt een deel van de verdienste
weg. Vooral gezegd van winkels met dezelfde koopwaar.
Naar de haaien gaan= verloren gaan.
Dat is voor de haaien = dat is voorgoed verloren, dat geld is weg.
Er zijn haaien op de kust = er zijn mededingers; pas op, dat jeniets
afgesnoept wordt.
Er zijn kapers op de kust = er dreigt gevaar, = er zijn mededingers.
De grootste haast is de grootste vaart niet = met haasten kan geen goed
geschieden.
Hij is in behouden haven = 't gevaar is achterde rug, de onderneming is
gelukt.
Hij gaat het hoekje om = hij zal stellig sterven. De hoek is een
vooruitstekende landpunt.
Hij weet niet uit welke hoek de wind waait = hij is niet op de hoogte.
Waait het uit die hoek? = Komt daar die gunst, die boosheid vandaan? Staan de
zaken zo, is dat de bedoeling?
Op zijn eigen houtje = zelfstandig. Als een kapitein op een eigen schip voer,
dan stond hij op zijn eigenhoutje en handelde hij dus geheel op eigen gezag.
Wat hij deed wasvoor zijn eigen verantwoording. Houtje is ook wel kerfstolk.
De huik naar de wind hangen = zich aansluiten bij / overlopen naar de partij
waar men 't meeste voordeel van verwacht.
Met alle winden mee waaien = meelopen.
Hij is niet sterk van inhouten = hij is zwak van gestel. De inhouten zijn het
houten geraamte van het schip, de spanten.
Jonassen = het spel waarbij iemand omhoog wordt geworpen en weer wordt
opgevangen of / waarbij hij stevig heen en weergeslingerd wordt. Naar 't
slingeren van Jona's schip op zee.
Dat raakt kant noch wal = dat lijkt nergens op. Het schip probeert aan te
leggen aan de wal.
In iemands kielwater varen = iemand (na)volgen.
Blijf uit zijn kielwater = volg hem niet want dat zal je slecht bekomen, hij
deugd niet.
Een kink in de kabel = een onverwachte moeilijkheid, een belemmering. Een
kink is een draai in het touw.
Tegen de klippen op = zo hard als men kan, in uitdrukkingen als liegen, eten,
drinken, redeneren tegen de klippen op.
Hij weet tussen de klippen door te zeilen = hij weet door de moeilijkheden te
geraken door handig overleg, door bekwaamheid bij zijn optreden.
Knevelen = iemand onrechtmatig laten betalen, hem afzetten, een te zware
belasting opleggen. Knevel = boei.
Op dat kompas kan men veilig zeilen = op die mededeling is te vertrouwen, de
leiding is deskundig.
Naar kooi gaan = naar bed gaan. Een kooi is een slaapplaats voor het
scheepsvolk.
De laatste schuit moet ook vracht hebben = gezegde als je iemand aanmaant tot
vertrek terwijl deze nog wat blijven wil.
Hij is aan lagerwal geraakt = hij is arm geworden, zijn zaken gaan verkeerd,
hij gaat bankroet.
Hij heeft geducht het land = hij is erg verdrietig. De zeeman heeft geen aard
op het land.
Ik heb geen land aan hem = ik mag hem niet, ik kan hem nietuitstaan.
Hij is goed te land gekomen, hij is goed aangeland = hij is goed terecht
gekomen.
Dat gaat over land en zand = dat is alom bekend.
Nu gaat het voor het lapje = het gaat voor de wind.
Het gaat voor de wind = het gaat goed, gesmeerd.
De wind in de zeilen hebben = geluk hebben (in zaken)
Het gaat als een lier = makkelijk.
Voortvarend = met ijver, met spoed of met te grote spoed.
Iemand de loef afsteken = hem overtreffen.
Het lot valt altijd op Jonas = sommige mensen treffen het altijd weer slecht.
Jonas was zeeman.
Hij ligt in de lij = zijn zaken gaan slecht
Zijn schip raakt in de lij = men steekt hem de loef af.
Hij is uit de lijken geslagen = hij weet niet meer wat te doen. Lijken zijn
randen van een zeil.
Ze trekken een lijn = zij zijn het eens. Met hetzelfde touw een schip
voorttrekken.
Langzaam aan, dan breekt het lijntje niet = bederf je werk niet door grote
haast (ook van schip voorttrekken).
Zij nam deel aan een maalstroom = zij ging mee van het ene feest naar het
andere. Een maalstroom is een plek in zee waar het draaiende water de schepen
meesleurt.
Liggende maan, staande matrozen.
't schip is vergaan met man en muis = met al wat er op was.
Geen twee masten op een schip = een moet het gezag hebben.
Hij zit voor de mast = hij kan niet meer, helemaal vol gegeten.
De mast overboord zeilen = over de kop gaan ten gevolge van een te weelderige
levenswijze (te veel zeil gezet).
Morgenrood brengt water in de sloot.
Hij komt met de nachtschuit.
Hij is in de neer = het is hem tegengelopen, hij zit in het ongeluk, in de
klem. Een neer is een tegenstroom, bv. tussen kribben langs een rivier.
Oost west thuis best.
Hij weet van Oost = hij is in 't geheim. Als een zeilschip uit vrees voor
storm te ver Westelijk had aangehouden en weer naar het Oosten voer, moest de
kapitein van Oost weten. Hij moest namelijk nagaan hoe ver hij varen moest en
kon.
Dat is hem niet met de Oostenwind aangewaaid = daar heeft hij hard voor
gestudeerd, gewerkt.
De zaak opdoeken = opheffen, nietmeer voortzetten. Letterlijk van zeilen
opdoeken.
Hij draait er voor op = hij moet er voor boeten. Een schip draait op voor 't
anker, als het blijft liggen, nadat het anker is uitgeworpen.
Iemand oppikken = iemand onderweg in een voertuig meenemen. Oppikken: een
sloep aan boord nemen.
Dat staat als een paal boven water = dat staat vast, is duidelijk.Ontleend
aan de ducdalf in de haven.
Weer boven water komen = na zoek te zijn geweest weer voor de dag komen.
Iets boven water halen = iets eindelijk duidelijk krijgen.
Hij lag voor pampus: hij was stomdronken. Pampus is de zandbank voor
Amsterdam, grote zeilschepen moesten daar blijven liggen tot de vloed kwam.
Daar is geen peil op te trekken = daar kan men niet op aan. Een peiling
maken, zich op een vast punt op de wal richten ten behoeve van de navigatie.
Op peil houden = niet laten verminderen. Peil van waterpeil.
Peilen wat op 's harten grond ligt = onderzoeken, hoe het methet gemoed
gesteld is. Ten behoeve van de navigatie worden peilingen gemaakt.
Dat had ik niet in de peiling = dat merkte ik niet. Een vuurtoren in de
peiling nemen, peilen.
Pompen of verzuipen = zijn alleruiterste best doen, omdat men anders te
gronde gaat. Ontleend aan een lek schip.
Poolshoogte nemen = nagaan, hoe het met een zaak gesteld is. De poolster
wijst aan, op welke breedtegraad het schip zich bevindt.
Iemand praaien = hem aanspreken, als men hem tegenkomt. Wanneer men op zee
een ander schip ontmoet,vraagt men door de roeper naar 't bevind van zaken,
dan praait men dat andere schip.
Geen raband = geen zier. Raband is een schipperswoord voor een kort stukje
bindtouw.
Dat was een rak in de wind = dat was moeilijk werk. Een rak is een recht stuk
van een kanaal of rivier.
In de wind gaan = aan de zwier gaan (zeemans taal).
De ratten verlaten het zinkende schip = nu het met de zaak verkeerd loopt,
zoekt men een goed heenkomen. Volgens het volksgeloof weten de ratten van te
voren dat een schip ten onder zal gaan en zien ze zo spoedig mogelijk weg te
komen.
Als het schip zinkt, zwemmen de ratten er uit.
Recht door zee gaan = eerlijk te werk gaan.
Hij bindt wat in = hij wordt handelbaarder. Komt van bindreef,
zeilverkleining.
Men moet wel eens een reefje inbinden = men moet toegeven naar
omstandigheden. Zo als een schipper een rif in 't zeil moet leggen bij te
sterke wind.
Een reef in het zeil leggen = zijn uitgaven verminderen.
Zo als het reilt en zeilt = zo als de toestand is. Verbastering van zoals het
rijdt en zeilt. Rijden: gieren (voor anker heen en weer gaan).
Alles was in rep en roer= in beroering, in beweging.
Men moet roeien met de riemen die men heeft = men moet zich behelpen, zoals
het het beste kan.
Iemand op zijn eigen riemen laten drijven = hem aan 't werk laten (gaan),
zonder hem bijstand te verlenen.
Een zaak in het riet sturen = in de war laten lopen.
Aan het roer zitten = besturen, leiding hebben.
Het roer der vloot = de leider.
Te roer staan = het bestuur mee uitoefenen.
Zijn roer recht houden = zijn zaken goed besturen, eerlijk te werk gaan.
Het roer aan de scheg hangen = zijn zaken verkeerd besturen. De scheg is een
toestel aan de achtersteven van een zeilschip. Het dient om het schip niet te
laten afdrijven en is geheel ongeschikt, om er het roer aan op te hangen
(???).
Het roer omgooien = van gedrag veranderen.
Die hem aan 't roer houdt, zal varen = die niet wankelt, gaat vast op zijn
doel af.
Ruimschoots = gemakkelijk, overvloedig. De schoot is de lijn waarmee je het
zeil kan aanhalen.
Die scheep is / die aan boord is, moet varen = wanneer men eenmaal meedoet,
kan men zich niet meer terugtrekken.
Wie in het schuitje zit moet meevaren = wie zich eenmaal ernstig met een zaak
heeft bezig gehouden, kan niet meerterug.
In hetzelfde schuitje zitten = in dezelfde situatie zitten.
Daar men voor scheep komt, moet men voor varen = waartoe men ambtshalve
verplicht is of wat men als een goed werkman behoort tedoen, dat moet men ook
doen.
De jongste schepen wijst het vonnis = jongelui voeren het hoogste woord.
Oude schepen blijven aan land = al te keurige meisjes worden te oud om nog
een man te krijgen.
De schepen achter zich verbranden = zelfzich beroven van het laatste middel
om zich alsnog terug te kunnen trekken.
Een schip op het strand is een baken in de zee = men moet zichspiegelen aan
eens anders ongeluk. Waar een schip gestrand is, kan men niet varen, het wrak
dient dus als baken.
Een schip met zure appels = een stevige regenbui. Vroeger werden de wolken
bij schepen vergeleken.
Wie appelen vaart, die appelen eet = iemand die bepaalde werkzaamheden voor
een ander moet verrichten, geniet daar doorgaans zelf ook van.
Schoon schip maken = orde brengen in een verwarde boel
Als 't schip zinkt dan zinkt ook de lading = als een zaak bankroet gaat, dan
is men ook alles kwijt.
Een dronk op het wel aflopen van 't scheepje = op de goede afloop.
Op de goede afloop = als het schip afloopt (van de stapel op de werf afloopt)
dan wordt het ook met een dronk ingewijd.
Op de goede afloop = als het schip afloopt (van de stapel op de werf afloopt)
dan wordt het ook met een dronk ingewijd.
Hard van stapel lopen = wel heel snel gaan, wat over enthousiast (zie
hierboven).
Het staat op de helling = wordt gerepareerd, wordt gereorganiseerd. Schepen
werden op de helling / stapel gerepareerd.
Het schip van Staat = de staat zelf, vergeleken bij een schip.
Het schip der woestijn = een kameel.
Een klein lek doet een groot schip zinken = een geringe onachtzaamheid kan
tot grote schade leiden.
Er valt te veel tussen schip en kaai = er gaat te veel verloren bij de
behandeling van een zaak. Kaai: kade.
Als 't schip met geld komt = als pasen en pinkster op een dagkomt.
't Is een schip van bijleg = 't is een zaak die schadeoplevert.
Schipbreuk lijden = mislukken, niet tot zijn doel raken.
Jonge schippers, oude zuipers = wie al te vroeg kapitein is, kan de weelde
niet dragen. Vroeg rijp, vroeg rot.
Met wat schipperen zijn doel bereiken = door te handelen naar omstandigheden,
door wat toe te geven.
De schoot vieren = wat meer bot geven, wat meer vrijheid toestaan. De schoot
is de lijn waarmee het zeil bediend wordt.
Nu kom je in mijn schuitje = nu ga je tot mijn mening over.
Iemand op sleeptouw nemen = hem wat goeds in uitzicht stellen, maar hem
aldoor laten wachten.
Hij loopt in geen twee sloten tegelijk.
Spijkers op laag water zoeken = ongegronde uitvluchten zoeken, niets
beduidende aanmerkingen maken.
Overstag gaan = van gedachten veranderen. Overstag gaan: het schip van de ene
naar de andere kant door de wind draaien.
De steven wenden = van gedrag, van werkwijze veranderen. Steven: grote
kromhout voor aan de boeg. Wenden: overstag gaan.
Een goed schipper vaart ook door de rode zee.
Stille wateren hebben diepe gronden = in lieden die zich weinig uitlaten, zit
soms meer dan men naar de uiterlijke schijn vermoedt.
Boorde vol = tot aan de rand toe vol. Komt van een schip tot aan het
gangboord volladen.
Het ruime sop kiezen = de zee op gaan.
Ergens de vaart inzetten = tempo maken.
Het zal zo'n vaart niet lopen = het zal wel meevallen.
Vaart = oorspronkelijk: voortgaande beweging, reis / tocht (kruisvaart,
'fahren' (duits)). Thans heeft het hoofdzakelijk betrekking op water.
Iets laten varen = iets loslaten, vergeten, je er niet meer druk om maken.
Iets omzeilen = iets vermijden.
Voor twee ankers gaan liggen = het zekere voor het onzekere nemen.
Iemand in het vaarwater zitten = iemand hinderen
Iets overbruggen = twee verschillende tijden, seizoenen, toestanden,
opvattingen verbinden.
Iets verankeren = iets vastzetten.
Van wanten weten = volkomen op de hoogte zijn, van het want weten, to know
the ropes. Want: touwwerk langs de mast.
Bot vangen = zijn doel niet bereiken. Bot in de betekenis van stomp.
Achter het net vissen = te laat komen.
In troebel water is het goed vissen = waar verwarring heerst, doet de
oneerlijke man zijn voordeel.
Naar iets vissen = iets trachten te weten te komen.
In zulke waters vangt men zulke vissen = van zulke mensen heeft men zoiets te
verwachten, gezegde als iemand de nadelige gevolgen ondervindt van een daad.
De boot missen = te laat komen.
In zee gaan = beginnen.
Met iemand in zee gaan = een (zakelijke) verbintenis met iemand aan gaan.
In zwaar weer geraken = in moeilijkheden komen.
Het tij keren
Verzeild raken = afdwalen.
In zee steken = uitvaren.
Van wal steken = gaan varen, afzeilen, beginnen.
Water naar de zee dragen = overbodig werk doen.
Er gaat veel zee = er zijn hoge golven met sterke stroom.
Landen verzanden en zanden verlanden = de tijd kan grote veranderingen
brengen.
Verzanden = (Wie kan dit omschrijven in de geest van "langzaam in ongebruik
raken"?).
Iets doorsluizen = iets (stiekem) doorgeven.
Ergens voor terugdeinzen = iets niet aandurven.
Iets spuien = iets uiten, te kennen geven.
Zuipschuit = iemand die veel alcohol drinkt.
Buiten de boot vallen = iets gemist hebben, ergens niet aan mee kunnen doen.
De boot afhouden = zelf niets doen terwijl anderen werken.
De boot is aan = de poppen zijn aan het dansen.
In de boot nemen = voor de gek houden.
Een bootafhouder = iemand die liefst een ander het werk laat doen.
Grootscheeps = op prachtige wijze, met pracht, met zwier, op grote schaal.
Aan de bak komen = de groep manschappen van een wacht heet een bak. Er werd
per bak gegeten. Wie niet aan de bak kwam, kreeg dus geen eten.
In katzwijm liggen = als een schip door gebrek aan wind geen vaart meer
maakt.
Lapmiddel = tot in de achttiende eeuw gebruikte een scheepschirurgijn een
lap- of zalfdoos als medicijnkist. Aan de medische kwaliteiten van die
middelen kun je ernstig twijfelen. Het waren met recht lapmiddelen.
Opkalefateren = herstellen, opknappen. Kalfaten is de scheepshuid breeuwen,
d.w.z. met speciale hamers en een soort stompe beitels stukken uitgeplozen
touw in de naden tussen de planken slaan, om het schip weer waterdicht te
krijgen.
Op de valreep = nog maar net. De valreep was een touw met knopen waarlangs
het scheepsvolk zich van het schip in een sloep en weer aan boord klom. Wie
op de valreep staat, staat op het punt te vertrekken. Wie een glas ter
afscheid drinkt, drinkt zo'n glaasje op de valreep.
Van streek zijn = de richting kwijt zijn, in de war zijn. Een streek is het
32ste deel van de kompasroos, waarnaar de winden worden benoemd en een zeeman
zijn koers bepaalt. Raakte een zeeman 'van de streek' doordat het kompas
verdraaid of van de pen was, dan was hij dus de richting kwijt.
Hij is van de koers, hij is de koers kwijt = van het rechte spoor, in de war.
Men moat it seil net heger luke as de mest (frysk) = men moet het zeil niet
hoger hijsen dan de mast.
Op het vinketouw zitten = op de loer liggen om z'n kansen te grijpen.
Onder zeil gaan = gaan slapen. Vreemd eigenlijk, want om een schip onder zeil
te krijgen, was vroeger juist veel activiteit nodig!
Met je kloten voor het blok staan = niet verder kunnen. ‘Kloten’ zijn de
houten bollen die als een primitief kogellager fungeren om de ra’s van een
zeilschip rond de mast te laten draaien. Als er een ‘kloot’ voor het blok
staat, betekent dat dat het touw, waar die ‘kloot’ aanzit, niet verder kan.
Hij kan immers niet door het blok (een katrol) heen.
Raasdonders en bramstaglopers = bruine bonen en capucijners.
Joost mag 't weten = de duivel mag 't weten. ‘Joost’ is de bijnaam die
middeleeuwse scheepslui aan de duivel gaven, maar het uitspreken van de naam
van het kwade bracht ongeluk, dus werd het “Joost”.
Hollander (duits) = bomen die aan bepaalde specificaties voldeden:
Grenenhout, zo-en-zo lang, kaarsrecht, zonder gebreken, enz, enz., sinds de
Hollanders rond 1600 hun masthout uit het Zwarte Woud haalden.
Op dreef komen = op gang komen.
Een veilige thuishaven = de plek waar alles bekend en veilig is.
Het boegbeeld van de organisatie zijn = het gezicht / eerste wat te zien is.
Een aanvaring met iemand hebben = confrontatie, ruzie.
In rustig vaarwater komen = rustige periode, plaats.
Op touw zetten = organiseren, in gang brengen.
De kont tegen de krib gooien = de verzenen tegen de prikkels slaan (bijbels)
= zich tot eigen schade verzetten, dwarsliggen.
Op koers liggen = in de goede richting gaan.
Een schot voor de boeg = iets proberen (en kijken hoever je er vanaf bent).
Onder een vlag varen = partijleus of partijnaam.
De vlag dekt de lading = de vlag (het zichtbare) als teken van wat je kunt
verwachten van de lading (het niet zichtbare). De 'lading' kan al dan niet
aan de verwachting voldoen.
Dat staat als een vlag op een modderschuit = dat past geheel niet bij elkaar.
Het schot is te boord = de vangst is binnen.
Iets afbakenen = (met bakens of tekens) de grens aanduiden.
Door weer en wind gaan = blootgesteld aan alle (weers)invloeden.
Zeeen van ... = erg veel van iets.
Een oogje in het zeil houden = in de gaten houden (of het nog goed gaat).
Het schip ingaan = veel verliezen (weet iemand een betere beschrijving?).
Van de wal in de sloot geraken = van kwaad tot erger (weet iemand een betere
beschrijving?).
Ik zat in het scheepje en moest varen = eenmaal iets aangegaan, moet je het
waarmaken. Uitspraak in hst. 5 van Hubert Lampo's "De komst van Joachim
Stiller"
Op de wind van gister kun je vandaag niet zeilen = bij de tijd blijven.
Uitspraak van Alex Tielbeke, directeur van NEC.
Men moat net mear tuch opsette as it skip drage kin = men moet niet meer tuig
op het schip zetten dan het dragen kan = hoogmoed komt voor de val (Friesch
gezegden boekje).
Je gedachten laten varen / laat maar varen = (er op) loslaten.
De wal zal het schip keren = ...(aanvulling is welkom!)
Dat haalt niets op de wal = dat levert weinig nut.
Bij het walletje langs = voorzichtig, zuinigjes aan; eig. zonder zich ver van
de kust te wagen.
Van twee walletjes eten = beide partijen te vriend houden en van beide
profiteren.
De koers naar het kompas richten = ...(aanvulling is welkom!)
Wie sturen kan, zeilt bij elke wind = wie de basis beheerst, kan er ook op
varieren.
Met een nat zeil thuiskomen = dronken zijn.
Met opgestreken zeilen naar iemand toegaan = iemand kwaad de waarheid
vertellen.
Met zeil en treil = met het hele tuig, met alles wat erbij hoort. Treil:
jaaglijn of sleepnet.
Het reilen en zeilen = alles zoals het is, voor anker heen en weer gaan.
Het zeil in top zetten/hijsen = een zo goed mogelijke vertoning geven.
Het zeil strijken voor iemand= voor iemand onderdoen.
Langs wal zeilen = iets rustig aan doen, geen risico's nemen.
De wind uit de zeilen nemen = zorgen dat iemand ergens geen voordeel aan
heeft.
Dat kan al het water van de zee niet afwassen = daar kan hij nooit van
vrijgesproken worden, die smet zal altijd op hem rusten.
Het water loopt altijd naar zee = de fortuin dient de rijken.
Diamanten van het zuiverste water = van de hoogste glans.
Het water komt aan de lippen = de nood is hoog.
Hoog water = op het punt staan te schreien, in dringende (geld)verlegenheid
zijn.
In het schip zitten = ... (wie weet een goede omschrijving?).
De wind van voren krijgen = een uitbrander krijgen.
Wie wind zaait, zal storm oogsten = (Bijbels) wie onrust stookt, wordt er
zelf het slachtoffer van.
In het water vallen = mislukken, niet doorgaan.
Dat loopt gierend uit de hand = het wordt steeds erger en is niet te stoppen.
Als een schip dat aan een lijn vastzit, giert, gaat op de stroom of wind
steeds verder heen en weer. Een gierpont maakt hiervan dankbaar gebruik.
Een dam tegen iets opwerpen = de voortgang tegenwerken.
Het hek is van de dam = er is geen toezicht meer, zodat iedereen doet wat hij
wil.
Vlaggetjesdag = dag in mei waarop de nederlandse vissersschepen gepavoiseerd
in de haven liggen en zij ter haringvangst uitvaren.
Iets voorgaats brengen = iets te voorschijn halen, iets tonen. Een schip ligt
voorgaats als het op zee voor een haveningang of riviermonding ligt, gereed
om binnen te varen.
Kielhalen = ook in het hedendaags spraakgebruik op momenten van dreigen met
of toewensen van een zware straf.
Met dank aan o.a. de volgende personen voor hun bijdrage!
E. Scharphof, Willem Carel Versteeg, Wiepke Toxopeus, Dennis van Korven, PTB,
Klaartje van Genugten, Fred van Dorp
--
→ Twinggy:希望不會被扛 05/24 04:31
※ 編輯: Twinggy 來自: 134.208.35.37 (05/24 05:00)
推 akamaru:eej, bedankt =) 05/24 08:10
推 ichbingut:跟德文真的好像 05/24 21:47